FAQ Mistgeneratoren

FAQ Mistgeneratoren

Er zijn geen wettelijke eisen / beperkingen gesteld aan de toepassing van mistgeneratoren met uitzondering van hetgeen is vermeld onder de artikelen 4.8, 6.4 en 6.5 van betreffend document. (installatie en onderhoudsvoorschriften Mistgeneratoren D01/026)

De uitgifte van een BORG of VEB kwaliteitsdocument is echter voorbehouden aan het BORG gecertificeerde bedrijf of een VEB erkende beveiligingsinstallateur. Deze bedrijven dienen hun werkzaamheden uit te voeren volgens de geldende VRKI (Verbeterde Risico Klasse Indeling) waarop de “Installatievoorschriften Mistgeneratoren” (document D01/026) van toepassing zijn.

De mistgenerator is een C/M3 maatregel in de matrix van de beveiligingsklasse van de VRKI.

Gezien het feit dat de mistgenerator onderdeel uitmaakt van de beveiligingsmaatregelen tegen inbraak, ligt het voor de hand dat de statusmeldingen van de mistgenerator worden doorgezonden naar de PAC (Particuliere Alarm Centrale). Storingen en fouten in de mistgenerator die de bedoelde mistuitstoot onmogelijk maken en/of de goede werking beïnvloeden moeten worden gemeld.

In ieder geval dienen deze meldingen te worden door gemeld naar de PAC (zie artikel 4.2). Tevens dient aan de PAC te worden gemeld wanneer er een mistuitstoot heeft plaatsgevonden (zie artikel 6.3).

In het document “Installatievoorschriften Mistgeneratoren” wordt dit als verplichting genoemd onder artikel 4.5. Echter in de praktijk is gebleken dat dit een moeizaam traject kan zijn. Wat in ieder geval belangrijk is dat de plaatselijke brandweer in kennis wordt gesteld van het feit dat er een mistgenerator is geïnstalleerd in een bepaald object (zie artikel 4.10).

Zoals van toepassing op iedere component van het alarmsysteem dient men hiervan een terdege kennis te hebben. Het betreft niet alleen de aansluiting en koppeling van de mistgenerator aan het alarmsysteem, maar tevens de projectie en het dimensioneren van de mistgenerator(en) in de desbetreffende ruimte.

Deze kennis dient te worden opgedaan bij de fabrikant / leverancier. Dit dient te worden aangetoond door middel van een schriftelijke verklaring van de fabrikant / leverancier.

Hetgeen is gesteld in artikel 4.7 is een prestatie-eis van de mistgenerator. Hierdoor kan de mistgenerator worden ingezet als een C/M3 maatregel (10 minuten inbraakvertraging)

Binnen 10 seconden na activering door een alarmering dient de ruimte te zijn gevuld met mist waarbij het zicht maximaal 50 cm. bedraagt (zie artikel 4.7). Hierbij dient te worden uitgegaan van de specificaties zoals opgegeven door de fabrikant / leverancier (aantal m3 mistuitstoot per seconde). Wanneer aan deze eis niet kan worden voldaan met de installatie van 1 mistgenerator dienen er meerdere te worden toegepast (zie artikel 5.1).

Deze mistdichtheid moet gegarandeerd gedurende 20 minuten in stand worden gehouden in de ruimte waar deze voor van toepassing is(zie artikel 6.9.1.). Teneinde dit te bereiken kunnen eventuele aanvullende mistuitstoten gedurende deze 20 minuten worden gegenereerd.

De mistvorming dient plaats te vinden alvorens de attractieve goederen kunnen worden bereikt.

In document D03/385 van de VRKI “Definities beveiligingsmaatregelen” zijn de eisen omschreven welke worden gesteld aan alarmapparatuur.

De toegepaste componenten dienen te voldoen aan de eisen van de NEN- EN 50131 of Technische Specificaties (TS’n). Voor mistgeneratoren in de NEN-EN 50131-8 van toepassing. Dit kan worden aangetoond door het overleggen van het productcertificaat, afgegeven door een voor het desbetreffende toepassingsgebied geaccrediteerde certificatie-instelling, die tevens volledig lid is van de EA, of een verwijzing naar de lijst geregistreerde producten van de stichting REQ, NCP en Certalarm.

Aan bovengenoemde eis kan ook worden voldaan door gebruik te maken van alarmapparatuur waarvoor een productcertificaat is afgegeven op basis van een nationale norm, technische specificatie of productrichtlijn zoals bijvoorbeeld ANPI, VDS (klasse B=2 of C=3), NFA2P, IMQ vanaf klasse 2 etc.

Ja, dit mag. Echter er dient wel te worden voldaan aan de prestatie-eis van maximaal 50 cm zicht binnen 10 seconden na activering door een alarmering (zie artikel 4.7). Indien dit niet kan worden behaald door een enkele mistgenerator met een kleinere capaciteit dienen er meer mistgeneratoren in de te beveiligen ruimte te worden toegepast om te voldoen aan hetgeen gesteld in artikel 4.7.

De mistgenerator dient in eerste instantie te worden aangestuurd door een algemene inbraakmelding afkomstig vanuit de alarminstallatie. Deze melding mag niet leiden tot een mistuitstoot. Hierna wordt de mistgenerator voor een tweede maal aangestuurd via een aparte ingang door een detector bij het betreden of benaderen van het gebied waar de mistgenerator(en) is geïnstalleerd.

Na deze tweede aansturing dient de activering van de mistuitstoot plaats te vinden. Dit ter verificatie om de kans op een ongewenste mistuitstoot tot een minimum te beperken.

Rookmelders hebben de eigenschap om eveneens een alarmconditie te genereren ten gevolge van mist, hoewel dit geen rook is! Een mistuitstoot zou bij toepassing van rookmelders een ongewenst brandalarm tot gevolg hebben.

In overleg met de brandweer en/of verzekeraar en de gebruiker kan worden besloten de rookmelders in de ruimte die dient te worden beveiligd met een mistgenerator, indien mogelijk, te vervangen door thermo-differentiaalmelders.

Eén en ander is geregeld in de norm NEN-EN 50131-8 “Mistgeneratoren voor inbraakbeveiliging” onder 9.5 en 9.10 van deze norm.

Van de fabrikanten / leveranciers welke verklaren aan deze norm te voldoen en dit hebben laten controleren door een op dit gebied geaccrediteerd laboratorium en in deze een certificaat kunnen overleggen, mag worden aangenomen dat deze producten voldoen ten aanzien van hetgeen gesteld in artikel 6.5. van deze installatievoorschriften.

Bij een mistuitstoot dient de brandweer hiervan door de PAC in kennis te worden gesteld (zie artikel 4.5.) dat de mistvorming niet afkomstig is van rook ten gevolge van een brand. Echter als de mistuitstoot een gevolg is van een daadwerkelijke brand is het noodzaak dat de brandweer wordt gealarmeerd.

Activering van deze thermo-differentiaalmelder(s) dient door de PAC onmiddellijk te worden gemeld aan de brandweer. 

Aanbeveling: 
Naast deze doormelding naar de PAC is het aan te bevelen dat de activering van de thermo-differentiaalmelder(s) tevens de mistgenerator uitschakelen (externe ingang van de mistgenerator), zodat bij een brand een mistuitstoot wordt voorkomen. Hierdoor wordt de brandweer niet gehinderd bij het uitvoeren van haar werkzaamheden.

In de norm NEN-EN 50131-8 in bijlage B is een voorbeeld opgenomen van een waarschuwingssticker ter indicatie dat er een mistgenerator is geïnstalleerd.

Berekening van de afmetingen van de waarschuwingssticker en hoogte van de sticker in relatie met de kijkafstand: 

Maximale kijkafstand Minimale hoogte van het symbool Aanbevolen letterhoogte
meters millimeters millimeters
7 60 5
9 80 7
14 120 10
21 180 15
28 240 20